Stille landen


Nonnenbossen, 6 oktober 1917, 7.30 uur.
In de verte is er een blauw lichtje, minuscuul, als een flakkerende gasvlam. Geen idee wat het is, maar het ziet er niet gevaarlijk uit. Niet iets wat plotseling dichterbij zal komen en ontploffen, niet iets wat ik moet melden.
Het begint te regenen. Al snel ziet de loopgraaf er als een beek uit, hoezeer we ons uitsloven om het water weg te scheppen. Meade loopt te sakkeren. Wanneer hij een rat wegschopt, valt hij op zijn achterste en raakt slechts met veel moeite weer overeind.
Dan is er een geweldige knal en lig ik met mijn gezicht in de modder. Gegons van kreten en paniekerig gestommel, in de onmiddellijke nabijheid en verder weg. Mijn oren zitten potdicht en mijn ademhaling is het enige wat ik hoor. Diep, traag en zwaar, als een blaasbalg.
Een hand op mijn schouder. Meade. ‘Alles oké?’
Ja, alles oké. Enkel met mijn oren is er iets vreemds aan de hand. Ze lijken snel open en dicht te gaan, als een klep. Stilte, lawaai, stilte, lawaai.
De hoek van de loopgraaf is weggeblazen. Van de verbinding met de andere blijft alleen een vormloze massa over. Er ligt ook een lichaam. De buik is opengereten. Uitpuilende ingewanden en resten van witte bonen, halfverteerd en doorsijpeld met donkerrood bloed.
Geschreeuw dat de Duitsers eraan komen. Een granaat slaat een bres in de prikkeldraadbarrière. We schieten verwoed naar de aanstormende schimmen, maar de situatie ziet er algauw hopeloos uit.
Meade trekt me mee. ‘Kom. Dat loopt hier slecht af.’
We lopen de hoek om, de volgende sectie in. Die is half vernietigd. Weer de hoek om, naar links, naar rechts. Overal doden, gewonden en chaos. De verbindingsloopgraaf in, door naar de tweede linie. Ook daar zijn granaten ingeslagen. Een sergeant schreeuwt ons naar de frontlinie terug.
Daar aangekomen zien we uit een van de nabije loopgraven zwarte rook opstijgen. Gekrijs en geschreeuw, de stank van nitrogeen: een vlammenwerper. We lopen het niemandsland in. Onze voeten zakken diep in de modder. Mijn knieën gloeien en de beenderen lijken door de huid te snijden. Er komt machinegeweervuur uit het bos. Voor me vallen lichamen neer. Ik verschuil me in een kuil. Naast me ligt een oud lijk. Een halfverrot gezicht met uitgepikte ogen. Dan wordt er op me geschoten. Ik hijs me recht en ren vooruit, naar het bos toe, tot een zware ontploffing me tegen de grond smakt.
​​​​​​​- Lees het volledige verhaal in Sintel nr. 9 (enkel druk) -
Back to Top